Geschiedenis

Oosterse emancipatie

De grondlegger van het internationale succes van Heineken was Pieter Feith. Feith werd in 1929 hoofd export, en was later directeur van Heineken in Rotterdam en voorzitter van de Raad van Bestuur. Terwijl hij de wereld liet kennismaken met Heineken, leerde Pieter Feith zelf een snel veranderende wereld kennen. Tijdens een onderzoekje voor de Stichting Heineken Collection kwam ik de rapporten tegen die Feith opstelde over zakenreizen naar onder meer Java en Singapore. Daarin noteerde hij af en toe ook zijn persoonlijke observaties: “Vooral de tanende invloed van het Westen en het koortsachtige tempo van de Oosterse emancipatie geven ruimschoots stof tot nadenken.”

Koloniaal brouwen
Pieter Feith reisde meteen in 1929 af naar Java, toen nog koloniaal Nederlands-Indië. Daar wilde hij in Soerabaja de eerste Heineken brouwerij buiten Europa vestigen. Toen een Belgische brouwer hem voor bleek te zijn geweest, zag Feith van het plan af. Op de terugweg ontmoette hij in de Engelse kolonie Singapore bij toeval twee Britse sodaproducenten. Ze besloten ter plekke om daar samen een brouwerij te bouwen: de Malayan Brewery. In 1935 kreeg Heineken ook de brouwerij van de Belgische concurrent in Soerabaja in handen, die twee jaar later werd omgedoopt tot Heineken’s Nederlands-Indische Bierbrouwerij Maatschappij.

Gedeprimeerde stemming
In juni 1949 was Pieter Feith opnieuw in Indonesië, dat streed voor onafhankelijkheid van Nederland. De besprekingen over de overdracht van de macht verliepen vlot, had hij vernomen en, zo schreef hij, “in brede kringen van de Nederlandse bevolking, die meer en meer de consequenties van het gevoerde beleid aan den lijve gaat voelen, heerste een gedeprimeerde stemming.” Toen hij het jaar daarop terugkeerde had Nederland de Indonesische onafhankelijkheid intussen erkend. Feith constateerde “dat de gemiddelde blanke in Indonesië moe is en zich buitengewoon onzeker voelt.” Er waren er heel wat die hun baan kwijtraakten en berooid naar Europa moesten terugkeren. Hij besefte wel dat zijn indrukken van betrekkelijke waarde waren; het was hem niet gelukt de mensen te spreken te krijgen die het werkelijk voor het zeggen hadden.

Beter gekleed
Feith was ook optimistisch. Het land was jong en stond nog niet met beide benen op de grond: “Men mag niet van de leiders van een staat, welke nog geen jaar oud is, het onmogelijke verwachten, n.l. een rechtsstaat met goed functionerend machtsapparaat. […] Persoonlijk is mij opgevallen, hoeveel beter de gewone man in Djakarta en Surabaja gekleed is dan 1½ jaar geleden.” En in Soerabaja begon Heineken al net zo bekend te raken als in Amsterdam en Rotterdam – en daar ging het hem maar om.

Eeuwenoude privileges
Het contrast met Singapore, dat hij in diezelfde tijd ook weer bezocht, was groot. Singapore was nog altijd een Engelse kolonie. Alles leek er ideaal, de winkels puilden uit, de mensen lieten er het geld rollen en van de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog merkte je niets – hooguit konden sommige huizen wel een likje verf gebruiken. Maar dat ‘materiële paradijs’ leek Feith niet reëel: “Temidden van een wereld, waarin de nationalistische en andere hartstochten fel oplaaien, ligt daar Singapore, Engeland’s bastion in het Verre Oosten, nog steeds een kolonie, waarin de blanke ten volle van zijn eeuwenoude privileges kan genieten.” Dat kon volgens Feith alleen omdat de Chinezen die het overgrote deel van de bevolking vormden zich nog in de Engelse overheersing schikten; het kleinere aantal Indiërs begon al ‘lastig’ te worden, net als de vakverenigingen. Onderhuids broeide er van alles, vermoedde Feith, “en ik ben er van overtuigd dat men veiliger reist in de binnenlanden van Java en Sumatra dan op het schiereiland Malakka.” Het zou nog zo’n tien jaar duren voordat Singapore zelfbestuur kreeg, en nog langer voor het onafhankelijk werd.

Snel tempo
Ook het leven van de reizende zakenman was intussen in een hogere versnelling geraakt, en dat had zo z’n nadelen, vond Feith: “Wanneer men in snel tempo moet reizen en in korte tijd vele indrukken opdoet om onmiddellijk daarna de normale werkzaamheden in het vaderland te hervatten, ontbreekt eigenlijk de tijd voor bezinning en voor een rustige formulering van gedachten.” Wat dat betreft waren zijn eerdere reizen aangenamer geweest. Toen had hij tijdens de bootreis terug rustig zijn rapport kunnen schrijven. In 1966 ging Pieter Feith met pensioen.

 

De reisverslagen van Pieter Feith bevinden zich in het archief van Heineken in het Stadsarchief Amsterdam, toegangsnummer 834, inventarisnummers 992-996 en 1098.

Afbeelding: Luchtfoto van de brouwerij van Heineken’s Nederlands-Indische Bierbrouwerij Maatschappij in Soerabaja, rond 1938. Collectie Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen.